Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.
- Lucas 1: 44, NBV
(1) Verkondiging
Je naam verneem je
waar je de klos hebt laten vallen,
waar een hand van je vrijkomt
die reikt.
Al wat je meende te weven
nu vrij, nu onder je,
onder de hand die opgaat leeg,
eindelijk open.
Onder je hier,
diep uit de hemel gedaald,
van onder je uitziend oog
komt altijd het woord dat je hoort.
Want hoe zal de engel anders
komen dan in je kleur,
in het kleed dat je hand
van de huiver niet houdt?
(2) Moeder
Er is één uur,
één weten.
Alles in één gezien,
niet verhaald, niet vergeten.
De rest was een ander –
dat waren jaren;
woorden
die woeien, niet waren.
Maar hier – het uur dat ik groet
en rakende weet,
warmt mijn hand van nabij
en van zegen,
houd ik in mijn handen,
hier bij mijn hart,
hier in mijn armen verheven.
Onder mijn stem stilte,
onder mijn hart de hemel:
geen ander weet de naam want hier,
hier zijn wij één.
(3) Moeder II
In het hol van je hart
is een oog in de aarde gekomen
dat ziet door je tranen,
uit bloed een opening –
rotsen van ouder vertrouwen
gescheurd om een beest,
een kind te laten komen
en ademen in open dat je bent.
Veertig dagen uit een oud geschrift
worden bij jou de veertigduizend slagen
oog op, oog open.
Wat waren de stenen anders
(waar je doorbrak) dan woorden,
namen die je achterliet om zijn?
(4) Moeder III
Wikkel niet in wit
wie komt in de kleur van je handen.
Hij brengt,
opent, reikt hoog
uit het rood van je knieën,
reikt een hand
en je sluier vervalt.
Rood aan je knieën ontnomen
klimt in hem vrij,
vrij is de vlam
die staat in het warm van je handen.
(5) Mariabeeld, zonder armen
(St. Willibrordkerk, Oegstgeest)
(St. Willibrordkerk, Oegstgeest)
Niet ontstaan,
niet gegroeid:
geslagen.
Door scherp uit hout
gehaald: beitel niet bede
die moeders hier maakt.
Maak mij niet af.
Snijd geen hand aan de arm
die aflaat,
hier geen einde vindt.
Waar niemand houdt – het kind
komt dáár.
--Lloyd Haft (verscheen eerder in Raster 93; 'Mariabeeld, zonder armen' in Roodkoper 6:5)