Brief bio sketch

Lloyd Haft (1946- ) was born in Sheboygan, Wisconsin USA and lived as a boy in Wisconsin, Louisiana and Kansas. In 1968 he graduated from Harvard College and went to Leiden, The Netherlands for graduate study in Chinese (M. A. 1973, Ph. D. 1981). From 1973 to 2004 he taught Chinese language and literature, mostly poetry, at Leiden. His sinological publications include Pien Chih-lin: A Study in Modern Chinese Poetry (1983/2011; published in Chinese translation as 发现卞之琳: 一位西方学者的探索之旅 in 2010) and A Guide to Chinese Literature (with Wilt Idema, 1997). His liberal modern Dutch reading of Laozi's Daode jing was published as Lau-tze's vele wegen by Synthese in September 2017. His newest books in English are translations: Herman Gorter: Selected Poems (Arimei Books, 2021), Zhou Mengdie: 41 Poems (Azoth Books, 2022), and Totally White Room (Poems by Gerrit Kouwenaar, Holland Park Press, 2023). He has translated extensively into English from the Dutch of Herman Gorter, Gerrit Kouwenaar, and Willem Hussem, and from the Chinese of various poets including Lo Fu, Yang Lingye, Bian Zhilin and Zhou Mengdie.



Since the 1980s he has also been active as a poet writing in Dutch and English. He was awarded the Jan Campert Prize for his 1993 bilingual volume Atlantis and the Ida Gerhardt Prize for his 2003 Dutch free-verse readings of the Psalms (republished by Uitgeverij Vesuvius in 2011). His newest books of poetry in Dutch are Intocht (Introit) and Beluisteringen (Soundings), published by Uitgeverij Van Warven in November 2023.



After early retirement in 2004, for a number of years Lloyd Haft spent much of his time in Taiwan with his wife Katie Su. In June 2019 he was named a Distinguished Alumnus of National Taiwan Normal University. In addition to writing and translating, his interests include Song-dynasty philosophy and tai chi. For many years he sang in the choir of a Roman Catholic church of the Eastern Rite in The Hague.



Wednesday, February 9, 2011

Moederbeelden (gedichten)

Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.
- Lucas 1: 44, NBV


(1) Verkondiging

Je naam verneem je
waar je de klos hebt laten vallen,

waar een hand van je vrijkomt
die reikt.

Al wat je meende te weven
nu vrij, nu onder je,
onder de hand die opgaat leeg,
eindelijk open.

Onder je hier,
diep uit de hemel gedaald,
van onder je uitziend oog
komt altijd het woord dat je hoort.

Want hoe zal de engel anders
komen dan in je kleur,
in het kleed dat je hand
van de huiver niet houdt?



(2) Moeder

Er is één uur,
één weten.
Alles in één gezien,
niet verhaald, niet vergeten.


De rest was een ander –
dat waren jaren;
woorden
die woeien, niet waren.

Maar hier – het uur dat ik groet
en rakende weet,
warmt mijn hand van nabij
en van zegen,

houd ik in mijn handen,
hier bij mijn hart,
hier in mijn armen verheven.

Onder mijn stem stilte,
onder mijn hart de hemel:
geen ander weet de naam want hier,
hier zijn wij één.



(3) Moeder II 

In het hol van je hart
is een oog in de aarde gekomen
dat ziet door je tranen,
uit bloed een opening –

rotsen van ouder vertrouwen
gescheurd om een beest,
een kind te laten komen
en ademen in open dat je bent.

Veertig dagen uit een oud geschrift
worden bij jou de veertigduizend slagen
oog op, oog open.

Wat waren de stenen anders
(waar je doorbrak) dan woorden,
namen die je achterliet om zijn?



(4) Moeder III 

Wikkel niet in wit
wie komt in de kleur van je handen.

Hij brengt,
opent, reikt hoog
uit het rood van je knieën,
reikt een hand

en je sluier vervalt.
Rood aan je knieën ontnomen
klimt in hem vrij,
vrij is de vlam
die staat in het warm van je handen.



(5) Mariabeeld, zonder armen 
 (St. Willibrordkerk, Oegstgeest)


Niet ontstaan,
niet gegroeid:
geslagen.

Door scherp uit hout
gehaald: beitel niet bede
die moeders hier maakt.

Maak mij niet af.
Snijd geen hand aan de arm
die aflaat,

hier geen einde vindt.
Waar niemand houdt – het kind
komt dáár.

--Lloyd Haft (verscheen eerder in Raster 93; 'Mariabeeld, zonder armen' in Roodkoper 6:5)