God sprak tot Moses: Ik ben: ‘Ik ben!’
- Exodus 3: 14, Canisius-vertaling
(1) Zij zoeken [bij Lucas 24: 1-5]
Zij zoeken mij omdat
ik leefde. Zij huisden
en wisten het in graven,
noemden mij leven:
zagen bij mij.
Nu zijn mijn botten weg,
met licht dat zij zagen verwaaid,
ik ben het hart gebleven
dat zij hoorden bij mij
en horen nog, in openstaande
kamers van hun adem.
Zij zoeken mij in steen terug maar vreugde,
nu vreugde is mijn vorm, ik houd mij
nergens meer onder.
(2) Niemand [bij Lucas 3: 21-22]
Niemand brak mijn hemel:
aan moedervocht ontklommen
bleek ik in open gedompeld,
leeg dat ik vader noemde want
geen ander was,
geen vuist die een wak,
mond die een naam in de morgen sloeg,
ik alleen was ander,
vogel die mij zag,
stilte, kou die mij wrongen uit
duister dit vlees in.
(3) Zij hadden [bij Johannes 19:25-26]
Zij hadden benen;
ik de ene stam
die waar de lentewind kwam
in een geur van bloed en ijzer
mijn voeten samen hield.
Wat was ik graag
de duif die mij
voor zoon aanzag gevlogen.
Stam die mij hier hield:
een moeder die mij maakte,
vriend die mij raakte –
stonden met benen en huilden,
noemden mij zoon.
(4) Last der Profeten [bij Lucas 3: 1-16]
Mijn vlees een muur?
Opgeworpene
die een zee tegen,
tegen moet houden,
bulderen
van binnen nemen,
noemen.
Is noemen nemen? Zeggen
zien? Mijn vlees
rijst er: lippen er zacht
een bres:
venster.
--Lloyd Haft (eerder verschenen in Roodkoper 6:5, september 2001)
--Lloyd Haft (eerder verschenen in Roodkoper 6:5, september 2001)