(1) [Matteüs 1: 1-17]
Ons worden, ons worstelen
is lang bekend.
In onze naam, in onze zin
de vaderen, de moeders leden.
Niet in één uit alle levens
ging ons leed verloren.
De generaties brachten
ons dit: een verwachten.
(2) [Luc 1: 26-35]
Een maagd: een verwachten.
Buiten alle banden
van schande.
Alle verlangen
is buiten alle banden.
In schaduw wordt
een stem gehoord,
gevoeld: geen wet.
‘Geef, geef mij door’. Wij geven
een gevoelen door, een horen,
een schaduw van verlangen.
(3) [Marcus 16: 1-3; Luc 24: 2-6 en 10-11]
Wáár wij opgaan, zien wij niet,
wij vragen nog naar poorten,
stenen tussen ons
en de verlangde in,
de opgestane, staande buitentijds,
buitenzins opstandig.
Alle verlangen staat buiten, staat
op: heet schande:
laat bindsels,
windselen achter.
(4) [Naar de Brief aan de Romeinen]
Wij vragen nog
naar weten,
wetten,
strekkingen die strikken,
vastmaken,
uitmaken.
Maar waarheid is geen wet:
zij is een wij.
Altijd wijder,
nergens hier alleen.
Waarheid maken wij niet vast.
Wij komen er benaderend,
samen
in beademend beamen.
(5) [Joh. 20: 24-29]
Waar je me niet
zonder herkent, houd ik
de wonden. Liever
lijf met gaten,
huid door wind doorhuild
dan dat jij mij niet
hoorde, niet meer
raadde, niet meer
rakend open liet.
(6) [Luc 12: 49-53]
‘Niet vrede sticht ik
maar het onderscheid:
je bent het vuur
én iemands zwakke
broeder, zwakke zus.
Zwakke vader? moeder?
– ben je vuur gebleven.’
(7) [Matteüs 26: 26-29; I Kor. 11: 26]
Wie wij worden neemt ons op,
houdt ons gebrokenen,
voedt ons door alle vervallen:
ook dít wordt lichaam.
Wie wordt, breekt in ons over,
bloeds band wordt harts,
ziens bond
die wie wij worden voorstelt,
lijft, laat komen.
--Lloyd Haft (veel ‘Beluisteringen’ verschenen in 2004