(1) BOSWANDELING
De weg ertússen –
die verbindt.
Bos links, rechts akker –
middenin is deze
gang
die groeit,
lengt,
nergens nog ligt.
Staande stam, liggende wortel,
geen van beide
beide:
beide ben pas ik
die hier passeer,
zie, niet zeg:
want woord zal
worden wet:
houdt in,
houdt tegen.
Zien is zaaien:
wat ik om mij
weet zal wassen,
worden.
Waar oog op terug,
hart op terug
in overvloed zal
keren:
dáár ten leste
stijgt het licht
uit aarde op:
stam en stoppel
samen,
alle aar in ere,
alle blad in
beeld:
warm op het dampende
veulen,
hier als grind in
het gras.
(2) DICHTERS WEEKLACHT
Er zijn meer
woorden dan er dingen zijn.
Ziedaar, hoor
daarin onze pijn.
Wij met onze lippen –
enige die zeggen
kunnen,
kussen –
die altijd minder
moeten dan ze kunnen,
opengaand al bijna
dicht,
eenmaal dicht ten
enen male.
Maar na ons,
waar we
uitgebrabbeld blijven –
waar zal de naam
in wonen
van het huis dat
niet bestond?
--Lloyd Haft