(1) WATERVAL TE TAROKO
Waar rivieren waren
kom ik uit,
laat ik het dal
onder mij liggen:
wolken en longen één
ruim, één opnemen:
vingers en takken
één aan de wind raken:
waar ik ben de berg:
één staan.
Donkere rotsen links en rechts
één steen,
water dat er tussen valt
één lopend licht,
één straal open naar boven,
door naar beneden.
Waar zijn de bomen?
hier bij mij,
mee in het staan,
mee in de berg geborgen.
(2) OCHTENDWIND
wind voert adem aan
en gloedomrande dageraad.
Hou die raad niet weg:
rood, van alle dingen moeder
binnen in de wind.
Woord dat warrend tussenwaait
is anders:
killer dan wind,
guurder is woord,
wreder,
schuurt,
dringt, wrikt uiteen,
laat scheuren achter:
aan de wand geen beeld.
Luister niet naar woord.
Hoor de wind, die luistert niet
naar mag, niet naar moeten,
dringt niet van buiten,
voert warm van binnen:
gloed, van alle dingen moeder
binnen in wind. Ook aan woord,
ook aan het niets zal een einde komen,
niet aan hoe de dag begint.
--Lloyd Haft