(1)
Ikonen bij daglicht
Ikonen bij daglicht
zijn daarom niet minder,
Vrouwe. Uw haar staat
schitterend vanochtend.
Noem het een begeving
van het licht ineens;
laat het verder regenen
zoveel als U wilt.
(In oude tijden deed men
op zulke ogenblikken
een luik dicht, uit eerbied.)
(2)
Tegen de avond
Als eerste kraai van de avond
strijk je naast het schemerlampje
neer, en met een kreet van thuis
–
bibberend, binnengevlogen,
blij met de bomen.
Of niet, misschien?
Je blinkt, blaakt,
en ik vertrouw je niet.
Je lachen is allang niet
van jou
– gruis tussen je bek, kijk!
En waar jij nu
vandaan komt
leeft geen mens.
(3) Dwergboom
Zijn wortels
zoeken niet meer
de aarde, maar
een vierkant
van aardewerk –
waarop, in
vreemde tekens,
een wonder staat
geschreven:
‘De Boom van de Onsterfelijkheid’.
Een hart is niet te zien.
Schuilt het in de
taaie stam
die bevend in de
lucht hangt,
of tussen duizend
bladeren
die, nog zo
klein, altijd nog
zo
verschrikkelijk groen zijn?
--Lloyd Haft (uit
Ikonen bij daglicht, Querido 1982)