Moeder,
wat u samenbracht –
alles
wat zich mij
heeft
willen noemen –
was
mij veel,
meer
dan alle toppen
van
het bos rondom.
Als
vissen om een drijvend korstje
vraten
aan uw hart gedachten
ieder
met een mond,
elk
een honger.
Inwachtend,
in-
dragend
liep u vol.
Uw
lijdens groeiden uit,
werden
leden: mijn
longen
uw verlangen,
nieren
uit uw nood,
lippen
uit uw hongerende mond,
woorden
uit de lippen
die
als wolken in de koele morgen kwamen.
Zo
bracht ik verder wat zich in u
zocht,
nergens vond:
honger
het enige dat bij u bleef.
Nu
alle jaren, alle ringen
weg
en alle lijn verwaaid,
terug
in het bos van toen,
hier
aan de oude oever, denk ik
terug
aan u,
hier
aan u –
waar
moet ik u vinden anders
dan
beneden,
onder
in het water
dat
de bomen spiegelt nog, niet meer u?
Hier
aan u –
hier
laat ik weer,
laat
ik neer wat weegt,
haakt,
hangt
ons als een honger aan elkaar.
--Lloyd Haft