Twee Afferdense verzen
voor Geurt en Marijke
(1) Staande voor mijn huis voel ik mij er al niet meer thuis door het ‘te koop’-bord dat de makelaar langs de inrit heeft geplaatst
Haal,
trek nu uit de grond,
ruk nu uit de wind deze
kraaienverlokker –
schild zonder schittering,
ruit zonder zicht.
Zeg de vlier niet aan,
lees de lucht niet in
dat wie hier woonde weg,
hier zich weg moet weten
waar de wind als vroeger strijkt,
streelt boven de vijver,
snaren achterna
die wie hier woonde hoorde,
wie hier woonde wist,
altijd hier zal weten ook
ná deze wind.
(2) Mijn keramieken uit de tuin alvast binnenhalend voor de verhuizing, aarzel ik of ik in de tuin het enige beeld zal laten staan waar ik een mensengezicht in maakte
Beeld, enige
waar ogen in kwamen,
hoe moet ik je laten, enige
met niet te maken mensenmond,
lippen die eenmaal open altijd
hier zijn gebleven:
onder het lover,
boven de klei,
bíj de boom die blijft.
--Lloyd Haft