(1) Wind die daar waait
Buiten het mensenwoordengieren om –
buitenspel van hun gedoe, gedag
wil ik nog raken, klinken,
dansen in de wind die nergens hoort:
wind die kent
geen plaats, geen vaste vrede,
hoeft niet te weten want
‘alle weten is van wind’,
hoeft geen mond want
spreekt zich nergens uit,
doet geen oog want
hoeft zich niet te zoeken,
huist al nergens,
strooit zelf met daken,
lacht zich
(zo zou ik willen lachen)
aan onderdakse weters weg.
(2) Mens die daar danst
Toen ging ik bij mijn armen,
benen, leden te rade,
zei tegen ze jongens
of jongen,
gaan we nog eens
samen? –
Zij zeiden niets,
zij waren,
wachtten nog het meest,
wachtten meer dan ik,
hadden meer van doen
met om ons heen al schaduw,
naderend allang.
Zij deinsden niet,
het was mij of zij dansten.
Zo was het mij:
waar alle wens,
alle mens gaat over
in de mens die danst.