Pages

Tuesday, March 12, 2013

Gedichten uit Ikonen bij Daglicht (1)


 (1)   Ikonen bij daglicht

Ikonen bij daglicht
zijn daarom niet minder,
Vrouwe. Uw haar staat
schitterend vanochtend.

Noem het een begeving
van het licht ineens;
laat het verder regenen
zoveel als U wilt.

(In oude tijden deed men
op zulke ogenblikken
een luik dicht, uit eerbied.)


(2)   Tegen de avond

Als eerste kraai van de avond
strijk je naast het schemerlampje
neer, en met een kreet van thuis

 – bibberend, binnengevlogen,
blij met de bomen.

Of niet, misschien?
Je blinkt, blaakt,
en ik vertrouw je niet.

Je lachen is allang niet
van jou

 – gruis tussen je bek, kijk!
En waar jij nu vandaan komt
leeft geen mens.


(3)   Dwergboom

Zijn wortels zoeken niet meer
de aarde, maar een vierkant
van aardewerk –

waarop, in vreemde tekens,
een wonder staat geschreven:
‘De Boom van de Onsterfelijkheid’.

Een hart is niet te zien.
Schuilt het in de taaie stam
die bevend in de lucht hangt,

of tussen duizend bladeren
die, nog zo klein, altijd nog
zo verschrikkelijk groen zijn?

--Lloyd Haft (uit Ikonen bij daglicht, Querido 1982)