Pages

Wednesday, February 27, 2013

Gedichten uit Wijl Wij Dansen (1)


(1)   Blauwe reiger

Heel soms in een lichaam
komen de twee halve cirkels samen
die vleugel willen worden,

grijs door wringend wit omringd –
hijgende half-kleuren
tot hartverscheurde samenhang bezield.

De blauwe reiger vliegt! –
verwikkeld in genadeloze rust,
mensen, ramen daarlatend.

Ontstellend de vleugelslag.


(2)   Voor het stoplicht

’t Is omdat jij mijn botten nooit
te zien hebt gekregen
dat zij bont en blauw zijn

onder de gepaste kreuken
van het pak waarvan jij vond
dat het goed stond. Lach niet.

Ik houd het stuur nog vast omdat
jij naast mij zit.
Maar als het licht verandert

moeten deze bibberende handen
een heel huis door het dichtste daglicht slepen:
met levens tegelijk erin.


(3) Geologie

Wij waren verschillende manieren
om naar de zon te kijken,
noembare accenten, twee in ’t richten
van eenzelfde blik op licht.

Wat wij samen zagen – eerst herten, toen
luipaarden met geweldige vlekken,
later het strakke, wonderlijk warme
zwartwitte van varens aan de bodem –

moet nu bezinken, zinken,
onttaligd en onttogen
waar nergens smet is, nergens sprake meer.

Schimmen van fantastische gedrochten
(waaraan wij samen namen gaven) wachten
in vrede al, in vrede nog verschillend.

--Lloyd Haft (uit Wijl wij dansen, Querido 1987)